kofferen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kofferen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kofferen			te kofferen
	toekomend		zullen kofferen			te zullen kofferen
voltooid	tegenwoordig		hebben gekofferd			te hebben gekofferd
	toekomend		gekofferd zullen hebben			gekofferd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kofferend		gekofferd			ev. koffer	mv. verouderd koffert	koffere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	koffer	koffert	koffert	koffert	koffert	kofferen	kofferen	kofferen
verleden (o.v.t.)	kofferde	kofferde	kofferde	kofferde	kofferde	kofferden	kofferden	kofferden
toekomend (o.t.t.t.)	zal kofferen	zult/zal kofferen	zult/zal kofferen	zult kofferen	zal kofferen	zullen kofferen	zullen kofferen	zullen kofferen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kofferen	zou kofferen	zou(dt) kofferen	zoudt kofferen	zou kofferen	zouden kofferen	zouden kofferen	zouden kofferen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekofferd	hebt gekofferd	hebt/heeft gekofferd	hebt gekofferd	heeft gekofferd	hebben gekofferd	hebben gekofferd	hebben gekofferd
verleden (v.v.t.)	had gekofferd	had gekofferd	had gekofferd	hadt gekofferd	had gekofferd	hadden gekofferd	hadden gekofferd	hadden gekofferd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekofferd hebben	zal/zult gekofferd hebben	zult/zal gekofferd hebben	zult gekofferd hebben	zal gekofferd hebben	zullen gekofferd hebben	zullen gekofferd hebben	zullen gekofferd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekofferd hebben	zou gekofferd hebben	zou/zoudt gekofferd hebben	zoudt gekofferd hebben	zou gekofferd hebben	zouden gekofferd hebben	zouden gekofferd hebben	zouden gekofferd hebben