bezorgen: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎top: prevalentie-informatie met AWB
HalloweenHJB (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 31: Regel 31:
{{trans-bottom}}
{{trans-bottom}}
{{trans-top|2. bij iemand veroorzaken}}
{{trans-top|2. bij iemand veroorzaken}}
*{{eng}}: {{trad|en|cause}}, {{trad|en|produce}}
{{trans-mid}}
{{trans-mid}}
*{{spa}}: {{trad|es|causar}}, {{trad|es|ocasionar}}, {{trad|es|producir}}
*{{spa}}: {{trad|es|causar}}, {{trad|es|ocasionar}}, {{trad|es|producir}}
{{trans-bottom}}
{{trans-bottom}}
{{trans-top|3. goederen op een bepaalde plaats brengen}}
{{trans-top|3. goederen op een bepaalde plaats brengen}}
*{{eng}}: {{trad|en|deliver}}
{{trans-mid}}
{{trans-mid}}
*{{spa}}: {{trad|es|llevar a domicilio}}, {{trad|es|repartir}} (brieven), {{trad|es|entregar}}
*{{spa}}: {{trad|es|llevar a domicilio}}, {{trad|es|repartir}} (brieven), {{trad|es|entregar}}
{{trans-bottom}}
{{trans-bottom}}
{{trans-top|4. verschaffen}}
{{trans-top|4. verschaffen}}
*{{eng}}: {{trad|en|provide}}
{{trans-mid}}
{{trans-mid}}
*{{spa}}: {{trad|es|agenciar}}, {{trad|es|deparar}}, {{trad|es|proporcionar}}, {{trad|es|procurar}}, {{trad|es|facilitar}}
*{{spa}}: {{trad|es|agenciar}}, {{trad|es|deparar}}, {{trad|es|proporcionar}}, {{trad|es|procurar}}, {{trad|es|facilitar}}

Versie van 27 mei 2017 21:14

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zor·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezorgen
bezorgde
bezorgd
zwak -d volledig

Werkwoord

bezorgen

  1. ditransitief iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
    • Hij kreeg een groot pak bezorgd. 
  2. overgankelijk bij iemand veroorzaken
    • Je bezorgt me hartkloppingen met dat lawaai. 
  3. overgankelijk goederen op een bepaalde plaats brengen, bestellen
    • Ik bezorg iedere week de boodschappen bij de mensen thuis. 
  4. overgankelijk verschaffen
    • Ik kan je alles bezorgen wat je nodig hebt. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be