di: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
JAnDbot (overleg | bijdragen)
k r2.7.3) (Robot: toegevoegd: ia:di
HydrizBot (overleg | bijdragen)
k Robot: toegevoegd: roa-rup:di
Regel 100: Regel 100:
[[pt:di]]
[[pt:di]]
[[ro:di]]
[[ro:di]]
[[roa-rup:di]]
[[ru:di]]
[[ru:di]]
[[scn:di]]
[[scn:di]]

Versie van 16 aug 2015 17:20

Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: di-DI


Fries

Uitspraak

Lidwoord

di

  1. (verouderd) de


Iers

Voorzetselvorm

di

  1. vorm van de voor de derde persoon enkelvoud
    «Di.»
    Van haar.


Indonesisch

Woordafbreking
  • di

Voorzetsel

di

  1. plaatsbepaling: op, in, te, aan
    «Ibu saya bekerja di kantor.»
    Mijn moeder werkt op kantoor.
    «Semalam ia tidur di hotel.»
    Gisteravond sliep hij in een hotel.
    «ada di rumah»
    thuis zijn
    «Tidak jelas di saya.»
    Het is (aan) mij niet duidelijk.
  2. in het spraakgebruik ook tijdsbepaling: op, in
    «Di hari itu ia tidak datang»
    Op die dag is hij niet gekomen
    «di bulan Juli»
    in juli
  3. nadere bepaling van het voorgaande begrip: van, uit
    «Sebenarnya dulu bapak saya senang di musik pop»
    Echt, vroeger was mijn vader dol op popmuziek.
    «tak tahu di alif»
    analfabeet
    «Jauh di mata dekat di hati»
    Ver uit het oog is diep in het hart
Uitdrukkingen en gezegden
  1. «Jauh di mata, jauh di hati.»
    Uit het oog, uit het hart.


Italiaans

Voorzetsel

di

  1. van
  2. vanaf
  3. door
  4. in
  5. over
  6. te


Middelnederlands

nominatief genitief datief accusatief
vol clit. vol clit. vol clit. vol clit.
enk 1e ic mijns mi mi
2e du -tu dijns di di
3e m hi -i sijns -es
-s
hem -em
-en
hem -en
-ene
-ne
f si -se haer -ere
-re
-er
haer -ere
-re
-er
haer -se
n het t-
-et
-t
- -es
-s
hem het -et
-t
mv 1e wi onser ons ons
2e ghi -i uwer u u
3e si -se haer -ere
-re
-er
hem
hen
-en hem
hen
-se

Persoonlijk voornaamwoord

di

  1. datief en accusatief tweede persoon enkelvoud jou, je

Wederkerend voornaamwoord

di

  1. je



Spaans

Werkwoord

vervoeging van
decir

di

  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir

Werkwoord

vervoeging van
dar

di

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van dar


Verwijzingen