boos

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  boos    (hulp, bestand)
• IPA:
  • (Noord-Nederland): /bos/
  • (Vlaanderen, Brabant): /bos/
  • (Limburg): /bos/

Woordafbreking

• boos

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	boos	bozer	boost
verbogen	boze	bozere	booste

Bijvoeglijk naamwoord

boos

1. een emotie waarbij men zeer negatief is en men vaak de ander de schuld geeft

   • De ontzettend boze man wist zichzelf in te houden. 
   • Wanneer iemand buitengewoon boos is wordt dat gezien woedend genoemd. 

2. kwaad, tegen de moraal

   • De Grote Boze Wolf is een bekend spookjesfiguur. 

Verwante begrippen

• boos - kwaad - woedend - furieus

Afgeleide begrippen

• boosaardig, boosdoen, boosdoener, boosdoenster, boosheid, booswicht, bozig

Vertalingen

    1. kwaad, woedend   

Engels: angry (en), mad (en) Deens: vred (da)

Spaans: enfadado (es), furioso (es), colérico (es) Zweeds: arg (sv)

    2. kwaad, tegen de moraal   

Engels: evil (en), bad (en)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Cornisch

Woordherkomst en -opbouw

• Cognaat met het Welsh bwyd en het Bretonse boued.

enkelvoud	meervoud
boos	bosow

Zelfstandig naamwoord

boos m

1. (voeding) eten, voedsel, voeding
2. (voeding) maal, maaltijd
3. (voeding) proviand