spits: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 5: Regel 5:
{{-syll-}}
{{-syll-}}
*spits
*spits
{{-etym-}}
* {{ebank}}
{{-nlnoun-|{{pn}}|[[{{pn}}en]]|{{pn}}je|{{pn}}jes}}
{{-nlnoun-|{{pn}}|[[{{pn}}en]]|{{pn}}je|{{pn}}jes}}
{{-noun-|nld}}
{{-noun-|nld}}

Versie van 24 mrt 2015 12:10

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spits
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spits spitsen
verkleinwoord spitsje spitsjes

Zelfstandig naamwoord

spits v/m

  1. drukte in het verkeer op bepaalde tijdstippen
    • Hij ging in de spits naar zijn werk. 
  2. (sport) een voetballer die voor in het veld staat
    • Van de aanvallers is de spits meestal diegene die de meeste doelpunten maakt. 
  3. kleine, oorspronkelijke soort honden
  4. klein vrachtschip
  5. scherp, puntig uiteinde, punt, tip, top
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen spits spitser spitst
verbogen spitse spitsere spitste

Bijvoeglijk naamwoord

spits

  1. in een punt uitkomend
    • Hij kreeg de spitse pijl in zijn been. 
  2. scherpzinnig.
    • Ze gaf hem weer zo'n spits antwoord. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
spitsen

spits

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spitsen
    • Ik spits. 
  2. gebiedende wijs van spitsen
    • Spits! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spitsen
    • Spits je? 

Verwijzingen