zeggen: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
JAnDbot (overleg | bijdragen)
k r2.7.3) (Robot: toegevoegd: chr:zeggen
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 23: Regel 23:
#{{ov|nld}} mondeling mededelen, spreken, betuigen
#{{ov|nld}} mondeling mededelen, spreken, betuigen
{{bijv-1|Hij '''zegt''' dat hij gewoon aanwezig was.}}
{{bijv-1|Hij '''zegt''' dat hij gewoon aanwezig was.}}
{{-rel-}}
*[[uiten]], [[vertellen]]
{{-hypo-}}
{{rel-top}}
{{((}}
*[[aanzeggen]]
*[[afzeggen]]
*[[dankzeggen]]
*[[goedendagzeggen]]
{{=}}
*[[herzeggen]]
*[[miszeggen]]
*[[nazeggen]]
*[[omzeggen]]
*[[ontzeggen]]
{{=}}
*[[opzeggen]]
*[[tegenzeggen]]
*[[terugzeggen]]
*[[toezeggen]]
*[[vaarwelzeggen]]
{{=}}
*[[verzeggen]]
*[[voortzeggen]]
*[[voorzeggen]]
*[[waarzeggen]]
*[[weerzeggen]]
{{))}}
{{rel-bottom}}
{{-drv-}}
*[[gezeg]], [[zeggenschap]], [[zegger]], [[zegging]], [[zegsman]], [[zegster]], [[zegsvrouw]], [[zegsvrouwe]], [[zegswijze]], [[zegswoord]]
{{-trans-}}
{{-trans-}}
{{trans-top|1. mondeling mededelen, spreken, betuigen}}
{{trans-top|1. mondeling mededelen, spreken, betuigen}}
Regel 55: Regel 86:
*{{swe}}: {{trad|sv|säga}}
*{{swe}}: {{trad|sv|säga}}
{{trans-bottom}}
{{trans-bottom}}

{{-noun-|0}}
{{-noun-|0}}
{{noun-pl|zegge}}
{{noun-pl|zegge}}

Versie van 6 feb 2015 14:20

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • afkomstig van:
Middelnederlands: secghen, seggen
Oudnederlands: sagon
Germaans: *sagjanan

=

  • Verwant in Germaans:
West: Engels: say (Angelsaksisch: secgan), Duits: sagen, (Oudhoogduits: sagēn), Fries: sizze (Oudfries: sedza)
Noord: Zweeds: säga, Deens: sige, Noors: si, (Nynorsk: seie, Oudnoords: segja), IJslands: segja, Faeröers: siga
Opmerkingen
  • Van oorsprong zwak. Door elisie van de g in de stam en daarna van de uitgang -de is de verleden tijd onregelmatig geworden: zegde > zeide > zei. In Vlaanderen is de regelmatige vorm nog steeds in gebruik.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zeggen
/ˈzɛ.ɣə(n)/
zei, zegde
/zɛɪ̯/, /ˈzɛɣ.də/
gezegd
/ɣə.ˈzɛxt/
zwak -d volledig

Werkwoord

zeggen

  1. overgankelijk mondeling mededelen, spreken, betuigen
    • Hij zegt dat hij gewoon aanwezig was. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de zeggenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zegge