oppervlak

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  oppervlak    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈɔpərvlɑk/

Woordafbreking

• op·per·vlak

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van vlak met het voorvoegsel opper-

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	oppervlak	oppervlakken
verkleinwoord	oppervlakje	oppervlakjes

Zelfstandig naamwoord

oppervlak o

1. een vlak dat iets naar boven of naar buiten begrenst

   • Hij schuurde met een schuurspons de verf van het oppervlak van de ballustrade. 

Synoniemen

• oppervlakte

Synoniemen

• buitenzijde

Hyperoniemen

• vlak

Hyponiemen

   

aardoppervlak hyperoppervlak lichaamsoppervlak = omwentelingsoppervlak radaroppervlak regeloppervlak = ringoppervlak tongoppervlak vloeroppervlak = wateroppervlak zeeoppervlak zeiloppervlak

Afgeleide begrippen

• oppervlakkig

Vertalingen

    1. vlak dat iets naar boven begrenst   

Engels: surface (en) Frans: surface (fr) v Pools: powierzchnia (pl) m

Papiaments: superficie Spaans: superficie (es) v

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.