olijf

Nederlands

Olea europaea

Uitspraak

• Geluid:  olijf    (hulp, bestand)
• IPA:
  • (Noord-Nederland, Limburg): /oˈlɛɪf/
  • (Vlaanderen, Brabant): /oˈlɛːf/

Woordafbreking

• olijf

Woordherkomst en -opbouw

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	olijf	olijven
verkleinwoord	olijfje	olijfjes

Zelfstandig naamwoord

olijf v/m

1. (plantkunde) Olea europaea  Olea europaea var. europaea  olijfboom
2. (voeding) (fruit) een vrucht van deze boom

Afgeleide begrippen

• olijfachtig, olijfberg, olijfboom, olijfbruin, olijffamilie, olijfgeel, olijfgrijs, olijfgroen, olijfneuker, olijfolie, olijvenhout

Vertalingen

    1. een vrucht van de olijfboom   

Catalaans: oliva (ca) Deens: oliven (da) Duits: Olive (de) v Engels: olive (en) Esperanto: olivo (eo) Fins: oliivi (fi) Frans: olive (fr) v Fries: oliif (fy) Grieks: ελιά (el) v Hongaars: olajbogyó (hu)

Italiaans: oliva (it) v Latijn: olea (la), oliva (la) Noors: oliven (no) Occitaans: oliva (oc) v Papiaments: aseituna, oleifi Pools: oliwka (pl) Roemeens: măslină (ro) v Spaans: aceituna (es) v, oliva (es) Turks: zeytin (tr) Zweeds: oliv (sv)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.