zeggen: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 2: Regel 2:
{{-pron-}}
{{-pron-}}
*{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}}}
*{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}}}
*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/ˈzɛɣ.ə(n)/}}
*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/ˈzɛ.ɣə(n)/}}
{{-syll-}}
{{-syll-}}
*zeg·gen
*zeg·gen

Versie van 1 feb 2012 17:55

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • afkomstig van:
Middelnederlands: secghen, seggen
Oudnederlands: sagon
Germaans: *sagjanan

=

  • Verwant in Germaans:
West: Engels: say (Angelsaksisch: secgan), Duits: sagen, (Oudhoogduits: sagēn), Fries: sizze (Oudfries: sedza)
Noord: Zweeds: säga, Deens: sige, Noors: si, (Nynorsk: seie, Oudnoords: segja), IJslands: segja, Faeröers: siga
Woordherkomst en -opbouw
  • Zeggen was van oorsprong zwak maar door elisie van de g en daarna van de slotlettergreep -de is het in de verleden tijd onregelmatig geworden: zegde> zeide> zei. In Vlaanderen is de regelmatige vorm nog steeds in gebruik.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zeggen
/ˈzɛɣ.ə(n)/
zei, zegde
/zɛɪ̯/, /ˈzɛɣ.də/
gezegd
/ɣə.ˈzɛxt/
zwak -d volledig

Werkwoord

zeggen

  1. mondeling mededelen, spreken, betuigen
    • Hij zegt dat hij gewoon aanwezig was. 
Vertalingen