taalgevoel

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  taalgevoel    (hulp, bestand)
• IPA:
  • (Noord-Nederland): /ˈtaɫχəˌvuɫ/
  • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈtalɣəˌvul/

Woordafbreking

• taal·ge·voel

Woordherkomst en -opbouw

• Samenstelling van taal en gevoel.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	taalgevoel	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

taalgevoel o

1. het vermogen om het juiste gebruik van een taal aan te voelen

   • Hij kon zich niet meer herinneren wat voor regel hiervoor was, maar zijn taalgevoel zei hem dat het "de groene auto" moest zijn. 

Afgeleide begrippen

• taalgevoelig

Vertalingen

    1. het vermogen om het juiste gebruik van een taal aan te voelen   

Duits: Sprachgefühl (de) o Engels: feel for language (en) Fins: kielikorva (fi)

Frans: sens de langues (fr) m Pools: wyczucie językowe (pl) o Spaans: capacidad lingüística (es) v