buik: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 46: | Regel 46: | ||
*{{swe}}: {{trad|sv|mage}} |
*{{swe}}: {{trad|sv|mage}} |
||
{{trans-bottom}} |
{{trans-bottom}} |
||
{{-info-}} |
|||
[[en:buik]] |
[[en:buik]] |
||
[[fi:buik]] |
[[fi:buik]] |
Versie van 27 dec 2011 22:38
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: buik (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /bœʏ̯k/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bœːk/
Woordafbreking
- buik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buik | buiken |
verkleinwoord | buikje | buikjes |
Zelfstandig naamwoord
buik m
- (anatomie) het onderste deel van de voorkant van de romp van mens of dier dat van boven door het middenrif en van onderen door de bekkengordel begrenst is
- Mijn dochter heeft de laatste tijd soms pijn in haar buik.
- (natuurkunde) plaats waar een golf- of trillingsbeweging de grootste uitwijking vertoont
Spreekwoorden
Baas in eigen buik zijn.
- Het zelfstandig beslissen van vrouwen over zwangerschap en abortus.
Het zijn twee handen op één buik.
- Zij zijn het meestal met elkaar eens (meestal ongunstig).
Schrijf dat maar op je buik.
- Vergeet dat maar.
Afgeleide begrippen
- buikdans, buikdansen, buikholte, buikloop, buikpijn, buikpotige, buikspreken, buikspreker, buiktyfus, buikvlies, onderbuik, scheurbuik
Vertalingen
1. het onderste deel van de voorkant van de romp van mens of dier dat van boven door het middenrif en van onderen door de bekkengordel begrenst is
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.