stuk: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Wikiwoordfanaat (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Elgewen (overleg | bijdragen)
k + expr + sjab [3] 'handel'
Regel 12: Regel 12:
{{bijv-1|Van wie is dat '''{{pn}}''' speelgoed?}}
{{bijv-1|Van wie is dat '''{{pn}}''' speelgoed?}}
{{bijv-1|Zodra ook dat '''{{pn}}''' geschut is opgesteld, is de batterij compleet.}}
{{bijv-1|Zodra ook dat '''{{pn}}''' geschut is opgesteld, is de batterij compleet.}}
#een afgerond product van nijverheid of kunst
#{{kunst|nld}} een afgerond product van nijverheid of kunst
{{bijv-1|Dit '''stuk''' is als blijspel niet erg geslaagd.}}
{{bijv-1|Dit '''stuk''' is als blijspel niet erg geslaagd.}}
{{bijv-1|We moeten dat andere '''stuk''' ook nog repeteren.}}
{{bijv-1|We moeten dat andere '''stuk''' ook nog repeteren.}}
#één als teleenheid
#{{handel|nld}} één als teleenheid
{{bijv-1|Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks.}}
{{bijv-1|Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks.}}
{{bijv-1|Die appels kosten € 0,50 per stuk}}
{{bijv-1|Die appels kosten € 0,50 per stuk}}
Regel 38: Regel 38:
{{-hypo-}}
{{-hypo-}}
* onderdeel, onderverdeling
* onderdeel, onderverdeling
{{-expr-}}
{{expr|num=3|stuk voor stuk|allemaal, zonder uitzondering}}
{{expr|num=4|een stuk in de kraag gedronken hebben|veel sterke drank op hebben (door de keel/kraag)}}
{{-trans-}}
{{-trans-}}
{{trans-top|}}
{{trans-top|}}

Versie van 15 nov 2011 16:20

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuk

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord stuk stukken, stuks
verkleinwoord stukje stukjes

stuk o

  1. deel, gedeelte, onderdeel van een geheel
    • De prachtige vaas viel in vele stukken op de vloer. 
    • Van wie is dat stuk speelgoed? 
    • Zodra ook dat stuk geschut is opgesteld, is de batterij compleet. 
  2. (kunst) een afgerond product van nijverheid of kunst
    • Dit stuk is als blijspel niet erg geslaagd. 
    • We moeten dat andere stuk ook nog repeteren. 
  3. (handel) één als teleenheid
    • Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks. 
    • Die appels kosten € 0,50 per stuk 
    • Op de veemarkt kocht de boer drie stuks vee. 
  4. een onbepaalde hoeveelheid of maat
    • Kom, we lopen nog een stukje. 
    • Ik zoek nog een stuk gordijnstof. 
    • Daarmee is dat lemma stukken beter geworden. 
  5. document, oorkonde
    • Uit de stukken bleek daar niets van. 
  6. opstel, artikel
    • Hij heeft een stukje voor de krant geschreven. 
  7. (informeel) een aantrekkelijk persoon (man of vrouw)
    • Wat een stuk is dat zeg! 
  8. (kaartspel) de combinatie troef koning en troef vrouw bij klaverjassen
    • We hadden stuk en een driekaart, samen veertig roem. 
Synoniemen
Antoniemen
  • geheel, heel, totaal, alle, alles
Hyponiemen
  • onderdeel, onderverdeling
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: stuk voor stuk
allemaal, zonder uitzondering
  • [4]: een stuk in de kraag gedronken hebben
veel sterke drank op hebben (door de keel/kraag)
Vertalingen
stellend
onverbogen stuk
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

stuk

  1. kapot, gebroken
    • Die vaas is stuk. 
  2. defect
    • Zijn computer was stuk. 


Bijwoord

stuk

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord in stukken gebroken
    • stukslaan: Het schip sloeg stuk op de rotsen.