stuk: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting |
k + expr + sjab [3] 'handel' |
||
Regel 12: | Regel 12: | ||
{{bijv-1|Van wie is dat '''{{pn}}''' speelgoed?}} |
{{bijv-1|Van wie is dat '''{{pn}}''' speelgoed?}} |
||
{{bijv-1|Zodra ook dat '''{{pn}}''' geschut is opgesteld, is de batterij compleet.}} |
{{bijv-1|Zodra ook dat '''{{pn}}''' geschut is opgesteld, is de batterij compleet.}} |
||
#een afgerond product van nijverheid of kunst |
#{{kunst|nld}} een afgerond product van nijverheid of kunst |
||
{{bijv-1|Dit '''stuk''' is als blijspel niet erg geslaagd.}} |
{{bijv-1|Dit '''stuk''' is als blijspel niet erg geslaagd.}} |
||
{{bijv-1|We moeten dat andere '''stuk''' ook nog repeteren.}} |
{{bijv-1|We moeten dat andere '''stuk''' ook nog repeteren.}} |
||
#één als teleenheid |
#{{handel|nld}} één als teleenheid |
||
{{bijv-1|Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks.}} |
{{bijv-1|Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks.}} |
||
{{bijv-1|Die appels kosten € 0,50 per stuk}} |
{{bijv-1|Die appels kosten € 0,50 per stuk}} |
||
Regel 38: | Regel 38: | ||
{{-hypo-}} |
{{-hypo-}} |
||
* onderdeel, onderverdeling |
* onderdeel, onderverdeling |
||
{{-expr-}} |
|||
{{expr|num=3|stuk voor stuk|allemaal, zonder uitzondering}} |
|||
{{expr|num=4|een stuk in de kraag gedronken hebben|veel sterke drank op hebben (door de keel/kraag)}} |
|||
{{-trans-}} |
{{-trans-}} |
||
{{trans-top|}} |
{{trans-top|}} |
Versie van 15 nov 2011 16:20
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stuk
Zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stuk | stukken, stuks |
verkleinwoord | stukje | stukjes |
stuk o
- deel, gedeelte, onderdeel van een geheel
- De prachtige vaas viel in vele stukken op de vloer.
- Van wie is dat stuk speelgoed?
- Zodra ook dat stuk geschut is opgesteld, is de batterij compleet.
- (kunst) een afgerond product van nijverheid of kunst
- Dit stuk is als blijspel niet erg geslaagd.
- We moeten dat andere stuk ook nog repeteren.
- (handel) één als teleenheid
- Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks.
- Die appels kosten € 0,50 per stuk
- Op de veemarkt kocht de boer drie stuks vee.
- een onbepaalde hoeveelheid of maat
- Kom, we lopen nog een stukje.
- Ik zoek nog een stuk gordijnstof.
- Daarmee is dat lemma stukken beter geworden.
- document, oorkonde
- Uit de stukken bleek daar niets van.
- opstel, artikel
- Hij heeft een stukje voor de krant geschreven.
- (informeel) een aantrekkelijk persoon (man of vrouw)
- Wat een stuk is dat zeg!
- (kaartspel) de combinatie troef koning en troef vrouw bij klaverjassen
- We hadden stuk en een driekaart, samen veertig roem.
Synoniemen
- bestanddeel, component, element, fragment, part, eenheid, unit, eind, hoofdstuk, kapittel, aflevering, brokstuk, brok, homp, plak, schijf, lap, scherf
Antoniemen
- geheel, heel, totaal, alle, alles
Hyponiemen
- onderdeel, onderverdeling
Uitdrukkingen en gezegden
- [3]: stuk voor stuk
allemaal, zonder uitzondering
- [4]: een stuk in de kraag gedronken hebben
veel sterke drank op hebben (door de keel/kraag)
Vertalingen
stellend | |
---|---|
onverbogen | stuk |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
stuk
- kapot, gebroken
- Die vaas is stuk.
- defect
- Zijn computer was stuk.
Bijwoord
stuk
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord in stukken gebroken
- stukslaan: Het schip sloeg stuk op de rotsen.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Kunst in het Nederlands
- Handel in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Kaartspel in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Predicaatswoord in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands