pito

Uit WikiWoordenboek

Pampangan

Telwoord (pam)
1 11 10
2 12 20
3 13
4 14
5 15
6 16
7 17
8 18
9 19

Hoofdtelwoord

pito

  1. zeven


Pools

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·to

Werkwoord

pito

  1. verleden tijd van pić

Zelfstandig naamwoord

pito

  1. vocatief enkelvoud van pita


Spaans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

pito m

  1. fluitje
  2. (kindertaal) piemel, plasser

Werkwoord

vervoeging van
pitar

pito

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pitar


Tagalog

Telwoord (tgl)
0
(T, S)
1
(T, S)
11
(T, S)
10
(T, S)
100
(T, S)
103
(T, S)
2
(T, S)
12
(T, S)
20
(T, S)
200
(T, S)
106
3
(T, S)
13
(T, S)
30
(T, S)
300
(T, S)
106
4
(T, S)
14
(T, S)
40
(T, S)
400
(T, S)
106
5
(T, S)
15
(T, S)
50
(T, S)
500
(T, S)
1015
6
(T, S)
16
(T, S)
60
(T, S)
600
(T, S)
1018
7
(T, S)
17
(T, S)
70
(T, S)
700
(T, S)
1021
8
(T, S)
18
(T, S)
80
(T, S)
800
(T, S)
1024
9
(T, S)
19
(T, S)
90
(T, S)
900
(T, S)
1027

Hoofdtelwoord

pitó

  1. zeven


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·to

Zelfstandig naamwoord

pito

  1. vocatief enkelvoud van pita

Werkwoord

pito

  1. onzijdig enkelvoud passief deelwoord van het imperfectieve werkwoord pít