materieel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·te·ri·eel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord materieel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het materieelo

  1. wat nodig is aan gereedschappen, machines enz. voor werk of bedrijf dus niet de grondstof (terminologie met name gebruikelijk bij het leger, de politie, brandweer)
    • met bouwmaterieel wordt dus iets anders bedoeld dan bouwmateriaal 
  2. (spoorwegen) benodigdheden, met name rollend ... zoals locomotieven, rijtuigen etc.
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen materieel materiëler materieelst
verbogen materiële materiëlere materieelste
partitief materieels materiëlers -

Bijvoeglijk naamwoord

materieel

  1. betrekking hebbend op materiaal of materialen
  2. feitelijk, werkelijk
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen