Pack

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Pack
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Pack der Pack Pack
Peck
die Pack
Peck
datief me Pack em Pack Pack
Peck
de Pack
Peck
accusatief en Pack der Pack Pack
Peck
die Pack
Peck

Zelfstandig naamwoord

Pack, m

  1. pak, pakket
  2. pakje, pakketje
    «Selle Woch bin ich zu meim Poschtbax gange un ich hab en gleene Pack grickt.»
    Deze week ben ik naar mijn brievenbus gegaan en ik heb een klein pakketje gekregen.
  3. (handel) bundel, spullen (van een marskramer)
Opmerkingen