Overleg gebruiker:Bragz
|
- Jouw gedachte over nasuz klop, en er is nog een tweede mogelijkheid. De klinker -ō aan het woordeind werd namelijk in de Noord- en Westgermaanse talen -u (maar -a in het Gotisch). Die -u verdween vervolgens in het Oudnoords, maar pas na het optreden van u-mutatie, waardoor er na -a-ō in een woord alleen -ǫ- overbleef. Dit is in alle ō-stammen in het Oudnoords te zien, en eveneens bij het meervoud van de onzijdige a-stammen, die ook de uitgang -ō hadden. Overigens is hetzelfde gebeurd in de niet-nominatieve enkelvoudsvormen van de ōn-stammen, maar daar is de -u behouden gebleven vanwege de volgende -n (die zelf wel verdween).
- In de Westgermaanse talen verdween die -u overigens alleen na lange stammen (in Germaans verband is een korte stam een stam met een korte klinker gevolgd door maar één medeklinker) maar bleef, net als -i, na korte stammen behouden, zoals in het Oudengels nog regelmatig te zien is. De wat zuidelijkere Westgermaanse talen (Oudhoogduits, Oudnederlands, Oudsaksisch en in een aantal gevallen ook Oudfries) vervingen bij ō-stammen de nominatiefuitgang (die -u was of verdween) door de accusatiefuitgang (die -a was, uit Oergermaans -ǭ), waardoor hun nominatief gelijk was geworden aan de vrouwelijke n-stammen. Dat laatste heeft ertoe geleid dat de twee stamvormen in het laat-Oudnederlands zijn samengevallen. Dit samenvallen is echter níet gebeurd bij de bijvoeglijke naamwoorden of bij het meervoud van onzijdige a-stammen, waar je dus de originele uitgangsloze vormen terugvindt. En op de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden zijn vervolgens weer die van het bepaald lidwoord gebaseerd, zodat uit de oude uitgang -u weer thi-u ontstond (later Oudhoogduits diu) voor zowel nominatief enkelvoud vrouwelijk als nominatief/accusatief meervoud onzijdig.
- Er is nog overleg geweest over de namen van die talen, ik weet niet meer precies wanneer, maar de uitkomst was dat we de namen gebruiken zoals ik ze al noemde. Dit zijn ook de namen die je in literatuur terugvindt, en belangrijker, het is de naam die onze naamcodesjablonen {{osx}}, {{gml}} en {{nds}} geven. Zulke namen kunnen dus niet zomaar zonder overleg veranderd worden, omdat dat misschien een groot aantal links en sjablonen breekt. —CodeCat 19:35, 20 March 2012 (UTC)
- Ik lees nu pas je vraag over ō en ô. ō is een gewone lange klinker, ô een 'dubbellange' of 'overlange' klinker. Dit waren twee verschillende klanken in het Oergermaans en ze waren niet uitwisselbaar. Ze hebben in de latere talen dan ook verschillende uitkomsten. Misschien dat dit tabelletje je wat helpt (een verkorte versie van de tabel die op w:Proto-Germanic#Later developments te vinden is):
Ending(s) | PG | Goth | NGm | ON | WGm | OHG | OE |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1st person singular present of verbs | ō | a | o > u | - | o > u | u/- | u/- |
ō-stem adjective accusative singular | ǭ | ō | a | ā | a | e | |
ō-stem accusative plural | ōz | ōs | ōz | ar | |||
adverb suffix | ô | ō | ō | a | ō | o | a |
genitive plural | ǫ̂ | ||||||
ō-stem nominative plural | ôz | ōs | ōz | ar |
- De klank -ô is ontstaan uit een oudere Oerindoeuropese -ō aan het woordeind. Waar ō niet aan het woordeind stond bleef deze behouden, en in het Oergermaans komt ô daarom vrijwel alleen aan het woordeinde voor. De Oergermaanse -ō is ontstaan door het verdwijnen van een Indo-Europese laryngaal: -eh₁ > -ē, -eh₂ > -ā (de uitkomst in andere Indo-Europese talen zoals Latijn) > -ō, -eh₃ > -ō. Dit verdwijnen zorgde dus voor een 'nieuwe' lange o, die onderscheiden werd van de oudere verlengde ô. Vervolgens zorde het verdwijnen van -n aan het woordeind nog voor nasalisatie van de klinker, waardoor vier varianten ontstonden: -ō, -ǭ, -ô, -ǫ̂. Zoals je in de tabel ziet hebben deze verschillende uitkomsten in de Germaanse talen (behalve -ô en -ǫ̂), wat erop wijst dat ze in het Germaans nog onderscheiden werden. -ō vind je onder andere in de nominatief enkelvoud van ō-stammen (altijd vrouwelijk), de nominatief/accusatief meervoud van onzijdige a-stammen, en de uitgang van de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werkwoorden. -ǭ is te vinden in de accusatief enkelvoud van ō-stammen, de nominatief enkelvoud van vrouwelijke n-stammen (hoewel het Gotisch daar -ō heeft terwijl -ǭ verandert in -a zoals in de tabel staat). -ô is te vinden in de nominatief enkelvoud van mannelijke en onzijdige n-stammen (maar voor de eerste heeft het Oudnoords om nog onverklaarde redenen -i; de onzijdige uitgang is wél -a), en als bijwoordelijke uitgang. Tenslotte komt -ǫ̂ alleen voor in de genitief meervoud, voor zover nagegaan kan worden (het Gotisch heeft in mannelijke en onzijdige woorden om onduidelijke redenen -ē in plaats van de verwachte -ō). —CodeCat 20:05, 20 March 2012 (UTC)