Mund

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Mund
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 749
enkelvoud meervoud
nominatief der Mund die Münder
genitief des Mundes
des Munds
der Münder
datief dem Mund
dem Munde
den Mündern
accusatief den Mund die Münder

Zelfstandig naamwoord

Mund, m

  1. (anatomie) mond
    «Einen Geschmack im Mund haben.»
    Een smaak in de mond hebben.
  2. (figuurlijk) een verklaring van een persoon of die persoon zelf
  3. (figuurlijk) een mondachtige opening
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden