Landbouwschap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Land·bouw·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Landbouwschap -
verkleinwoord - -

Eigennaam

Landbouwschap o

  1. (regering) (landbouw) (historisch) (Nederland) van 1954 tot 2000 bestaand zelfbesturend overheidslichaam dat alle agrarische bedrijvigheid omvatte
     In de praktijk lag het werkterrein van het Landbouwschap vooral op belangenbehartiging en op samenwerking tussen de dragende landbouw- en landarbeidersorganisaties.[1]
     Het Landbouwschap waardoor boeren, landarbeiders en agro-industrie met één verhaal naar buiten konden komen, is afgebroken.[2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 15 mei 2021 Weblink bron
    Mari Smits
    “Het Landbouwschap (recensie)” (14 augustus 2013) op marismits.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 15 mei 2021 Weblink bron
    Jan Douwe van der Ploeg geciteerd doorFrank Vermeulen
    “De stelling van Jan Douwe van der Ploeg: Melkprotest is symptoom van verval van een ooit machtige sector” (3 oktober 2009) op nrc.nl