Knall
Niet te verwarren met: knall |
Duits
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van het verouderde werkwoord knellen “klinken, galmen”, erknellen “weergalmen, weerklinken”, verwant aan Engels knell “klokkengelui” (Oudengels cnyll). [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Knall | die Knalle |
genitief | des Knalles des Knalls |
der Knalle |
datief | dem Knall | den Knallen |
accusatief | den Knall | die Knalle |
Zelfstandig naamwoord
Knall, m
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Knall auf Fall
op staande voet
potsklaps
potsklaps
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Wolfgang Pfeifer et al.Knall in: Etymologisches Wörterbuch des Deutschen (1993), digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de