Holzschuppen
- Geluid: Holzschuppen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhɔlʦʃʊpən /
- Holz·schup·pen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Holzschuppen | die Holzschuppen |
genitief | des Holzschuppens | der Holzschuppen |
datief | dem Holzschuppen | den Holzschuppen |
accusatief | den Holzschuppen | die Holzschuppen |
Holzschuppen, m
- een houten schuur
- «Ein Holzschuppen und mehrere Bretterstapel standen in Flammen.»
- Een houten schuur en een aantal stapels van houten planken stonden in vlammen.
- «Ein Holzschuppen und mehrere Bretterstapel standen in Flammen.»
- een schuurtje voor de opslag van hout, in het bijzonder brandhout