Heckenbaum

Uit WikiWoordenboek
Eine Hecke von Lebensbäumen
Een haag van thujabomen

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • He·cken·baum
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie zeldzaam
enkelvoud meervoud
nominatief der Heckenbaum die Heckenbäume
genitief des Heckenbaumes
des Heckenbaums
der Heckenbäume
datief dem Heckenbaum den Heckenbäumen
accusatief den Heckenbaum die Heckenbäume

Zelfstandig naamwoord

Heckenbaum, m

  1. (tuinieren) haagboom
    «Wir kennen den Lebensbaum (Thuja) als Heckenbaum und der Thuja kann wieder in vielen Gärten gefunden werden.»
    De levensboom (thuja) kennen wij als haagboom en in veel tuinen is de thuja terug te vinden.