Grobbäcker

Niet te verwarren met: Großbäcker

Duits

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ˈɡʁɔpˌbɛkɐ /

Woordafbreking

• Grob·bä·cker

Woordherkomst en -opbouw

• Samenstelling van  grob bn "grof"  en  Bäcker zn "bakker" 

	enkelvoud	meervoud
nominatief	der Grobbäcker	die Grobbäcker
genitief	des Grobbäckers	der Grobbäcker
datief	dem Grobbäcker	den Grobbäckern
accusatief	den Grobbäcker	die Grobbäcker

Naar frequentie	zeldzaam

Zelfstandig naamwoord

Grobbäcker, m

1. (verouderd), (beroep) roggebakker (een bakker van roggebrood)

   «Grobbäcker haben das Recht, Roggenbrod zu backen und zu verkaufen.»

   Roggebakkers hebben het recht roggebrood te bakken en te verkopen.

Synoniemen

• Fastbäcker
• Schwarzbäcker

Antoniemen

• Feinbäcker
• Weißbäcker

Afgeleide begrippen

•  Grobbäcker-Brüderschaft zn 
•  Grobbäcker-Innung zn 
•  Grobbäckerei zn 
•  Grobbäckergerechtigkeit zn 
•  Grobbäckermeister zn