Gebruiker:MarcoSwart/Frequentiva-nl

Uit WikiWoordenboek
Iteratie Afgeleid van (cursief: oude vorm) suffix
badderen baden -er
bazelen bazen (ook in: verbazen) -el
bedelen bidden -el
beduimelen beduimen -el
bibberen biben (nu: beven) -er
blikkeren blikken -er
bonkelen bonken -el
brokkelen brokken -el
buitelen beiten -el
dabberen dabben -er
debbelen debben/dabben -el
dribbelen driven (nu: drijven) -el
duikelen duiken -el
duimelen duimen -el
giebelen gijpen -el
glibberen glippen -er
grabbelen grabben -el
grommelen grommen -el
gruwelen gruwen -el
hakkelen hakken -el
hinkelen hinken -el
hippelen hippen -el
hobbelen hobben (of: hoppen)
huppelen huppen (hoppen) -el
hutselen hutsen -el
jakkeren jakken (jagen) -er
kawetteren cawetten
keilderen keilen -er
kibbelen kiven (kijven) -el
kieperen kiepen -er
klakkeren klakken
klapperen klappen -er
klepperen kleppen -er
kletteren kletten
klonteren klonten -er
knipperen knippen -er
kokkelen kukken -el
kokkeren kokken -er
krabbelen krabben -el
kreukelen kreuken -el
krieuwelen krieuwen
kringelen kringen -el
kukkelen kukken -el
lebberen lebben -er
lemmeren lemmen
lepperen leppen -er
lispelen lispen -el
makelen maken -el
marlen marren, meren -el
mekkeren mekken -er
meuzelen muizen -el
morrelen morren -el
nestelen nesten -el
pinkelen pinken -el
prikkelen prikken -el
rakelen raken -el
rijmelen rijmen -el
ruizelen ruizen -el
sabbelen sabben zabben -el
sabberen sabben zabben -er
scharrelen scharren -el
schuifelen schuiven -el
siepelen siepen, zijpen -el
sieperen siepen, zijpen -er
sijpelen sijpen, zijpen -el
sijperen sijpen, zijpen -er
smikkelen smakken -el
smokkelen smuiken -el
sniffelen snuiven -el
snotteren snuiten -er
snuffelen snuffen (snuiven) -el
spatteren spatten -er
spetteren spetten, spatten -er
sputteren spuiten -er
stotteren stoten -er
stribbelen strubben of streven
strompelen strompen
strubbelen strubben
struikelen struiken -el
stubbelen stubben
stuiteren stuiten -er
tikkelen tikken -el
trappelen trappen -el
trippelen trippen -el
tuimelen tumen -el
vezelen vezen -el
vleieren vleien -er
vlotteren vlotten -er
waggelen waghen (nog in: bewegen) -el
wandelen winden of wenden -el
warrelen warren -el
weifelen weiven (wuiven) -el
wentelen wenden of welteren -el
wichelen wichen, wikken
wiebelen wipen (ook in: wippen)
wiegelen wiegen -el
wriggelen wrigen (nog in: wrikken)
wrikkelen wrikken -el
wroetelen wroeten -el
zabbelen zabben -el
zabberen zabben -er
zeilderen zeilen -er
zijpelen zijpen -el
zwabbelen zwabben -el
zwabberen zwabben -er
zwatelen zwetsen -el
zwijmelen zwijmen -el
zwijmeren zwijmen -er
zwirrelen zwieren -el