Flamingo
Uiterlijk
- IPA: /flaˈmɪŋɡo/
- Fla·min·go
- Komt van het Oudspaanse woord flamengo, waarvan de herkomst op zijn beurt niet helemaal verzekerd is. Men vermoedt dat het van de Latijnse woordfamillie flamma (vlam) komt.[1]
Flamingo m
- (flamingoachtigen) flamingo
- «Das Gefieder der Flamingos weist stets unterschiedliche Rosatöne auf.»
- De pluimage van de flamingo's laat steeds verschillende roze tinten zien.
- «Das Gefieder der Flamingos weist stets unterschiedliche Rosatöne auf.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Flamingo | die Flamingos |
genitief | des Flamingos | der Flamingos |
datief | dem Flamingo | den Flamingos |
accusatief | den Flamingo | die Flamingos |
- Andenflamingo (Phoenicoparrus andinus), Chileflamingo (Phoenicopterus chilensis), Kubaflamingo (Phoenicopterus ruber ruber), Jamesflamingo (Phoenicoparrus jamesi), Rosaflamingo (Phoenicopterus ruber roseus), Zwergflamingo (Phoenicopterus minor)
- ↑ Vergelijk Duden, Deutsches Universalwörterbuch, 6e, bewerkte en uitgebreide oplage, Dudenverlag Mannheim - Leipzig - Wien - Zürich, 2006. Pagina 585.
Flamingo m
Categorieën:
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 8
- Woorden in het Duits met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Duits
- Flamingoachtigen in het Duits
- Vogels in het Duits
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Flamingoachtigen in het Nedersaksisch
- Vogels in het Nedersaksisch