Fenschder

Uit WikiWoordenboek
En Fenschder
Een venster

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Fensch·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Fenschder es Fenschder Fenschdre die Fenschdre
datief me Fenschder em Fenschder Fenschdre de Fenschdre
accusatief en Fenschder es Fenschder Fenschdre die Fenschdre

Zelfstandig naamwoord

Fenschder, o

  1. (bouwkunde), (techniek) raam, venster
    «Ich hab aus em Fenschder geguckt.»
    Ik heb uit het raam gekeken.
  2. (figuurlijk) kijkje, raam
    «Es Buch hot uns warricklich en Fenschder in der Vergangenheit gewwe.»
    Het boek heeft ons echt een raam naar het verleden gegeven.
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Opmerkingen