Den Haag
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen

Nederlands
demoniem | |
---|---|
inwoner | Hagenaar ('s-Gravenhagenaar) |
vrouwelijke inwoner | Haagse ('s-Gravenhaagse) |
bijvoeglijk | Haags ('s-Gravenhaags) |
Uitspraak
Woordafbreking
- Den Haag
Woordherkomst en -opbouw
Afgeleid van de eerdere benamingen Die Haghe of Den Hag(h)e, verwijzend naar de haag, ofwel het bos.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Den Haag | - |
verkleinwoord | - | - |
Eigennaam
Den Haag o
- (toponiem) de hoofdstad van de provincie Zuid-Holland en tevens de stad waar de Nederlandse regering zetelt
- Den Haag is sinds 1248 vrijwel onafgebroken het regeringscentrum geweest van Holland.
- (metonymisch), (politiek) de in [1] zetelende Nederlandse regering
- Toen het besluit van Den Haag eindelijk rond was, was er ondertussen weer een nieuwe Antilliaanse regering. [1]
Synoniemen
- [1] 's-Gravenhage
Vertalingen
1. de hoofdstad van de provincie Zuid-Holland en tevens de stad waar de Nederlandse regering zetelt
Gangbaarheid
- Het woord 'Den Haag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
Verwijzingen
Duits
Eigennaam
Den Haag o
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Eigennaam in het Nederlands
- Aardrijkskunde van Nederland in het Nederlands
- Metonymisch in het Nederlands
- Politiek in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 8
- Eigennaam in het Duits
- Aardrijkskunde van Nederland in het Duits