Bijbellezing

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[2] Bijbellezing
Uitspraak
Woordafbreking
  • Bij·bel·le·zing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Bijbellezing Bijbellezingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de Bijbellezingv

  1. (religie) (onderdeel van een) bijeenkomst waar een deel van de Bijbel wordt voorgelezen
     Het begin van de viering is zoals gebruikelijk, met een woord van welkom, een gebed en een bijbellezing. "Dat hoort er bij, vind ik", zegt Huitink.[2]
     Jarenlang was de podcast van Met het oog op morgen het populairst, maar in de maand juni was dit voor het eerst de Bijbelpodcast van de EO. Uiteraard helpt het dat de podcast dagelijks verschijnt, maar Eerst Dit trekt volgens De Vries veel unieke luisteraars. Volgens De Vries zijn het niet de meest luisterrijke verhalen voor de zomervakantie, maar wel elke dag zeven minuten Bijbellezing en overdenking.[3]
  2. (religie) de keer dat men in de Bijbel leest
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Nieuw: 'heilige chaos' in de kerk Langeveen” (07-09-2016), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Jaap van Zessen
    “Dit zijn de populairste NPO-podcasts tijdens de zomervakantie” (20-07-2020), Tubantia