Arbeiter
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Duits
Uitspraak
- IPA: / arbaitɐ /, / arbaitər /
Woordafbreking
- Ar·bei·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Ontwikkeld uit het Middelhoogduitse zelfstandige naamwoord arbeiter (ambachtsman, dagloner)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Arbeiter | die Arbeiter |
genitief | des Arbeiters | der Arbeiter |
datief | dem Arbeiter | den Arbeitern |
accusatief | den Arbeiter | die Arbeiter |
Zelfstandig naamwoord
Arbeiter m
- (beroep), (economie) arbeider (mannelijke vorm)
- «Bei einem Arbeitsunfall in der Wolvengracht in Brüssel ist ein Arbeiter schwer verletzt worden.»
- Bij een arbeidsongeval in de Wolvengracht in Brussel is een arbeider zwaargewond geraakt.
- «Bei einem Arbeitsunfall in der Wolvengracht in Brüssel ist ein Arbeiter schwer verletzt worden.»
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Zelfstandig naamwoord
Arbeiter, mv