出る
Uiterlijk
- IPA: \de.ɾɯ\, [de̞ɾɯ̟ᵝ]
出る
- verlaten, naar buiten gaan
- «部屋から出て来なさい。»
- Kom je kamer uit.
- «部屋から出て来なさい。»
- vertrekken, reizen
- «何時に家を出ようか。»
- Wanneer zouden we van huis moeten gaan?
- «何時に家を出ようか。»
- verschijnen, zichtbaar worden
- «日が出た。»
- De zon is opgekomen.
- «日が出た。»
- vloeien, voortvloeien
- «血が出ているよ。»
- Je bent aan het bloeden. (Letterlijk: je bloed vloeit.)
- «鼻水が出ている。»
- Hij heeft een loopneus. (Letterlijk: zijn neus vloeit.)
- «血が出ているよ。»
- overschrijden, hoger zijn dan
- «彼は40を出ている。»
- Hij is ouder dan veertig. (Letterlijk: He overschrijdt veertig.)
- «彼は40を出ている。»
- publiceren, uitgeven, uitkomen
- «私の本はもうじき出る。»
- Mijn boek komt morgen uit.
- «私の本はもうじき出る。»
- duidt een algemene betekenis van 'gebeuren' uit.
- «風が出て来た。»
- De wind neemt op.
- «火事は隣家から出た。»
- Er brak een brand uit in het naastliggend huis.
- «その事故で死者が5名出た。»
- Er stierven vijf mensen in dat ongeval.
- «風が出て来た。»
Kanji | Kana | Romaji |
---|---|---|
出る | でる | deru |