Naar inhoud springen

чаща

Uit WikiWoordenboek
  • IPA: /t͡ɕæɕːə/
enkelvoud meervoud
nominatief ча́ща ча́щи
genitief ча́щи ча́щ
datief ча́ще ча́щам
accusatief ча́щу ча́щи
instrumentalis ча́щей
ча́щею
ча́щами
locatief ча́ще ча́щах

чаща v

  1. kreupelhout, kreupelbos
    «— Вот отлично! Общий! — вскрикнул Левин и побежал с Лаской в чащу отыскивать вальдшнепа.»
    "Dit is uitstekend! Helemaal!", riep Levin uit en rende met Lask op jacht naar houtsnip het kreupelhout in.