Naar inhoud springen

чайка

Uit WikiWoordenboek
  • ча́й-ка
enkelvoud meervoud
nominatief ча́йка ча́йки
genitief ча́йки ча́ек
datief ча́йке ча́йкам
accusatief ча́йку ча́ек
instrumentalis ча́йкой
ча́йкою
ча́йками
locatief ча́йке ча́йках

чайка v

  1. (steltloperachtigen) meeuw
    «Подошёл. Стал стрелять чаек, убил десяток.»
    Hij naderde. Begon meeuwen te schieten, doodde er een tiental.