čistí

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /tʃɪsciː/
Woordafbreking
  • či·s·tí

Bijvoeglijk naamwoord

čistí

  1. nominatief bezield mannelijk meervoud van čistý
  2. vocatief bezield mannelijk meervoud van čistý

Werkwoord

čistí

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord čistit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord čistit