Naar inhoud springen

échouer

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
échouer
échouais
échoué
eerste groep volledig

échouer

  1. stranden
  2.  zakken ww  [2];  buizen ww ; niet slagen voor een examen, test of toets
    «J'ai échoué à l'épreuve écrite.»
    Ik ben gezakt voor de schriftelijke proef.
  3. (spreektaal) belanden, terechtkomen
    «Après une longue promenade on a échoué dans un petit café sympa.»
    Na een lange wandeling zijn we beland in een sympatiek cafeetje. [1]