échouer
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
échouer |
échouais |
échoué |
eerste groep | volledig |
échouer
- stranden
- zakken ww [2]; buizen ww ; niet slagen voor een examen, test of toets
- «J'ai échoué à l'épreuve écrite.»
- Ik ben gezakt voor de schriftelijke proef.
- «J'ai échoué à l'épreuve écrite.»
- (spreektaal) belanden, terechtkomen
- «Après une longue promenade on a échoué dans un petit café sympa.»
- Na een lange wandeling zijn we beland in een sympatiek cafeetje. [1]
- «Après une longue promenade on a échoué dans un petit café sympa.»