zwelgerij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwel·ge·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwelgerij zwelgerijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zwelgerijv

  1. een overmatig gebruik van eten en drinken
     Na zo’n zwelgerij van drie dagen komt de onvermijdelijke man met de hamer. Ik ben dan nog steeds dronken terwijl ik weer aan het werk moet, onder barre omstandigheden.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Doodskater: Ik wil dus dood, en het is niet de eerste keer dat ik verlang naar de sereniteit van het graf” (29 april 2019), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be