zwadder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwad·der
enkelvoud meervoud
naamwoord zwadder zwadders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zwadderm

  1. spog van een slang, gespuwd gif
  2. slijm van een aal
  3. venijnige laster

Werkwoord

vervoeging van
zwadderen

zwadder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwadderen
    • Ik zwadder. 
  2. gebiedende wijs van zwadderen
    • Zwadder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwadderen
    • Zwadder je? 

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be