zoveelste

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram) ːonbepaald ranɡtelwoordː

ːbijvoeglijk naamwoord

Woordafbreking
  • zo·veel·ste
Woordherkomst en -opbouw

Onbepaald rangtelwoord

zovéélste

  1. in een reeks een onbekende plek
    • Zijn vakantie duurt enkele weken: hij vertrekt met kerstmis en blijft weg tot de zoveelste januari. 
  2. als noemer van een denkbeeldige breuk
    • Rovers willen niet dat hun bende al te groot wordt, want ieder krijgt maar een zoveelste deel van de buit. 
Afgeleide begrippen

Bijvoeglijk naamwoord

zóveelste

  1. één uit een lange reeks
    • Dit is de zoveelste keer dat het verkeerd gaat, leer je het dan nooit? 
    • Dit is alweer het zoveelste deel uit deze geliefde serie. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 3 mei 2021 Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.3.1 Vorming van rangtelwoorden.” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be