zomers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mers
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van zomer met het achtervoegsel -s

Zelfstandig naamwoord

zomers

  1. (verouderd) genitief van zomer

Zelfstandig naamwoord

de zomersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zomer
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zomers zomerser zomerst
verbogen zomerse zomersere zomerste
partitief zomers zomersers -

Bijvoeglijk naamwoord

zomers

  1. typerend voor de zomer
    • Zonnebaden aan de kust is een typisch zomerse activiteit. 
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • op z'n zomers gekleed zijn
    • lichte kledij dragen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be