zoef

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoef

Tussenwerpsel

zoef

  1. geeft het geluid aan van iets snel voorbijgaat
    • Zoef, zoef en weer was er een week voorbij! 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zoeven

zoef

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeven
    • Ik zoef. 
  2. gebiedende wijs van zoeven
    • Zoef! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeven
    • Zoef je? 

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be