zithoek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zit·hoek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zit en hoek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zithoek | zithoeken |
verkleinwoord | zithoekje | zithoekjes |
Zelfstandig naamwoord
- deel van een kamer geschikt om gezellig bij elkaar te zitten en de meubels die in dat deel van de kamer staan
- Het skelet is inmiddels af; Monné gaat voor door het houten frame. Beneden komen de badkamer, keuken en zithoek, boven is de slaapverdieping. „Ook de buitenkant wordt opgetrokken uit duurzame materialen. De wand wordt geïsoleerd met 30 centimeter cellulosevezel.” [2]
Synoniemen
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord zithoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zithoek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Gemma Venhuizen 16 februari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be