zijig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zij·ig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van zij (stof) met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zijig zijiger zijigst
verbogen zijige zijigere zijigste
partitief zijigs zijigers -

Bijvoeglijk naamwoord

zijig [1]

  1. al te zoetsappig; al te lieflijk
     Als echte patjepeeërs zitten ze nu in hun fauteuil, zijig, alsof ze deze quasi-intellectuele test als goudenmedaillewinnaar hebben afgerond en zich een cappuccinootje of zelfs een whisky’tje toegeëigend hebben.[2]
     De kans lijkt echter groter dat het effectieve maar wat zijige Green Book - over de vriendschap tussen een donkere pianist en zijn racistische blanke chauffeur - de prijs voor beste film van het jaar gaat krijgen.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Groot HEN-dictee voor goed doel” (24-05-2012), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Oscaruitreiking zal geen grote winnaar kennen” (17 feb. 2019), De Telegraaf
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be