zetboer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zet·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zetboer zetboeren
verkleinwoord zetboertje zetboertjes

Zelfstandig naamwoord

de zetboerm

  1. (beroep) iemand die voor de eigenlijke eigenaar een boerderij beheert
    De zetboer voert beheer over het land, de behuizingen, de levende have (vee) en de goederen; hijzelf heeft geen eigendommen in het bedrijf.
    • Hij was als zetboer begonnen, maar heeft nu zijn eigen boerderij. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be