zenuwachtig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·nuw·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nerveus’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1839 [1]
  • Afgeleid van zenuw met het achtervoegsel -achtig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zenuwachtig zenuwachtiger zenuwachtigst
verbogen zenuwachtige zenuwachtigere zenuwachtigste
partitief zenuwachtigs zenuwachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

zenuwachtig

  1. onrustig, bezorgd en gespannen over iets wat gaat gebeuren
    • De student wacht zenuwachtig zijn examenresultaten af. 
  2. lijdend onder een gevoelig, snel geraakt zenuwstelsel
    • Zij is altijd nogal zenuwachtig geweest. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen