zelfverzekerd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·ver·ze·kerd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zelfverzekerd zelfverzekerder zelfverzekerdst
verbogen zelfverzekerde zelfverzekerdere zelfverzekerdste
partitief zelfverzekerds zelfverzekerders -

Bijvoeglijk naamwoord

zelfverzekerd

  1. vol zelfvertrouwen
    • Hij nam zelfverzekerd het woord. 
    • Als hij zelfverzekerd door de loopgraven beende en zich tot de mannen richtte, kon hij net zo veel enthousiasme als hij wilde in zijn woorden leggen als hij refereerde aan de verpletterende nederlaag van de vijand die met een laatste salvo de genadeslag zou krijgen, maar de mannen gaven hem alleen wat vaag gemopper ten antwoord en stemden voorzichtigheidshalve zwijgend toe door naar hun kistjes te kijken. [1] 
     Je zelfverzekerd te voelen zonder constant samen met anderen op te trekken.[2]
     Zoals hij zichzelf herinnerde uit die tijd, iets wat hij niet graag deed, moest hij ondraaglijk zelfverzekerd zijn geweest, verbaal sterk, gewend om alle discussies te winnen, kortom onuitstaanbaar.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Lemaitre, Pierre
    Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be