zeemleren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeem·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen zeemleren

Bijvoeglijk naamwoord

zeemleren

  1. van zeemleer vervaardigd
    • Ook de kop heb ik heel voorzichtig met een klein staafje met een zeemleren lapje proberen te reinigen. 

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be