zakenpartner
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- za·ken·part·ner
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zaak en partner met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zakenpartner | zakenpartners |
verkleinwoord | zakenpartnertje | zakenpartnertjes |
Zelfstandig naamwoord
de zakenpartner m
- iemand met wie men gezamenlijk zaken onderneemt
- Hij is mijn zakenpartner.
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zakenpartner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zakenpartner" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be