woonwijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·wijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonwijk woonwijken
verkleinwoord woonwijkje woonwijkjes

Zelfstandig naamwoord

de woonwijkv / m

  1. een deel van een plaats dat voor het overgrote deel uit woonhuizen bestaat
     De uitspraak kan vergaande gevolgen krijgen, omdat veel darkstores in de stad zijn gevestigd in woonwijken. Er zijn er nu 31 en er zijn veel klachten over.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 april 2022 Weblink bron “Vestiging flitsbezorger A'dam moet dicht, gevoelige nederlaag darkstores” (26 april 2022), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be