woonst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[2] voormalige woonst van markiezenfamilie Bette
Uitspraak
Woordafbreking
  • woonst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonst woonsten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de woonstv

  1. woning
    • De brandweerlieden van DeKalb County worden sinds 3 januari aanzien als helden in Decatur, een gemeente in de Amerikaanse staat Georgia. Ze konden toen enkele kinderen opvangen die door de ouders uit een brandend appartementsgebouw werden gegooid. Zelfs een pasgeboren baby werd zonder waarschuwing uit de woonst gegooid. [2] 
    • De woontorens vallen wel. ‘Eentje is al vervangen door nieuwbouw, een tweede is al bijna afgebroken en uit de derde moeten veel mensen nog verhuizen. Alle inwoners krijgen een nieuwe woonst.[3] 
  2. de wettelijke woonplaats van iemand
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

20 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 16/jan./2018
  3. de Telegraaf MAANDAG 15 JANUARI 2018
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be