wirwar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wir·war
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wirwar
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wirwarm

  1. ordeloos, chaotisch onontwarbaar geheel
    • Het stadshart, met zijn wirwar van straatjes, is goed bewaard gebleven doordat Crema zich altijd buiten de stadsmuren heeft uitgebreid. 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen