winters

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·ters
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van winter met het achtervoegsel -s
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen winters winterser winterst
verbogen winterse wintersere winterste
partitief winters wintersers -

Bijvoeglijk naamwoord

winters

  1. typerend voor de winter
Antoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de wintersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord winter

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be