winkeldiefstal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·kel·dief·stal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winkeldiefstal winkeldiefstallen
verkleinwoord winkeldiefstalletje winkeldiefstalletjes

Zelfstandig naamwoord

de winkeldiefstalm

  1. de daad van het stelen van goederen uit een winkel
    • Veel winkeldiefstallen worden gepleegd door het winkelpersoneel. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be